Steevast wandelt de achterbuurman over het paadje in het midden van onze tuin nadat hij is wezen buurten verderop. ‘Kujje dit ook eten’? - die buurvrouwen met hun bloemen eens even in het ootje nemend, stapt hij weer voorbij. Hij brengt ons tuinwijsheden bij en wijst hoe we bloemkoolbladeren over de roos moeten vouwen zodat deze niet pluizig wordt. En welke sperziebonen ik heb, met zulke mooie paarse bloemetjes? Ik moet het antwoord schuldig blijven, vergeten welke zaden ik ook alweer besteld had. We zijn groentjes tussen deze oude tuinreuzen. Hij geeft gul andijvieplantjes uit zijn overvolle bed; met zijn schep mag ik uitgraven zoveel als ik wil. Even later prijken er zes andijvieplanten in mijn tuin. Het is droog en mijn dagen zijn te gevuld voor de tuin, ik hoop dat de plantjes nog leven en hij ondertussen niet al hoofdschuddend langs is gewandeld.

Als ik een rode koolplantje in mijn tuin poot, hoor ik de stem van een zij-buurman: ‘Hejje die zelf gezaaid?’ Op mijn ‘ja’ volgt een bijzonder kort gehum en dat klinkt niet veelbelovend. Ik poot mijn zorgzaam gekweekte en van slakken geredde plantje snel in een bed en werk de rest van de tijd vooral aan de andere helft van mijn tuin, bang voor tuinkritiek. Hij doorbreekt de zwijgzaamheid soms voor een praatje over de droogte, voor een vraag over mijn kas – of mijn man die dakplaten een keer vast wil zetten, zodat ze niet zijn kas in waaien – of voor een toch wat vertederde opmerking over de dreumes die bij me heb. Voordat ik bij onze tuin aanbeland, kom ik langs de zijne: geen sprietje onkruid, strakke bedden, rechte rijen en geknipte aardbeienplantjes met groene plastic kragen. Hij regeert zijn tuin met militaire precisie. Als ik de hoek bij ons oude kasje omsla, veradem ik in de woeste weelde en krijg ik tegelijkertijd een soort dadendrang naar ook meer keurigheid. Onbegonnen werk met de keer of twee, hooguit drie, per week waarin we in onze tuin zijn.
Vergelijkingsgevaar ligt hier altijd om de hoek. We doen inspiratie op, gluren en zijn gerustgesteld als we onkruid bij een ander bespeuren; er zijn er meer niet smetteloos en soms blijken we in de rangorde zelfs best keurig. We kletsen met overburen en mensen van een paadje verderop. We krijgen courgettes en boerenkoolplantjes. We wieden onkruid en plukken bloemen. We oogsten boontjes en tomaten, basilicum en munt, rode kool en paprika’s. We stellen teleur en hebben spijt. We falen en we groeien hier. We laven ons aan de schoonheid en de avondzon. De volkstuin is ons goud.

Reactie plaatsen
Reacties